Part of the Unpredictable Sproutings 2021

(Antwoord aan de ornitholoog Jan van Diermen)

Het is het overdenken waard in hoeverre er een verschil is tussen het najagen van
bedoelingen en het hebben van een ziel wanneer we naar een werk kijken.(met een
been in de wereld van de zintuiglijkheid en met het andere in de wereld van de rede).
Als ik onder ziel mag verstaan het ontwikkelen van ‘esprit’ in de betekenis van aandrift/
daadkracht / energie / fijngeestigheid / geestdrift / geestig vernuft / spitsvondigheid
/ momentum / vuur / en dat alles dan niet als vanzelf maar zoals we een moedertaal
hebben geleerd of hebben leren waarnemen door het oefenen, door het verwijlen.
Het zichtbaar worden van een ziel in iets, in visuele materie, is als het zichtbaar
worden (of althans een glimp daarvan) van een oneindig gelaagde ambivalente
geschiedenis, zowel die van een individueel bestaan als ver daaroverheen in een
oneindig organisch verleden, terwijl het najagen van bedoelingen ergens in een
toekomst is gelegen, (iets waarin wil en gedachte werkzaam zijn) maar natuurlijk
onmogelijk zonder de hierboven omschreven herkomst van de ziel.
En in de werkdrift is de geestdrift, in de handeling het spel, in het weten de ironie, de
serendipity. En niet alleen maar soms wel nadrukkelijk wordt in het verschijnen van de
visuele kunsten het waarnemen gevierd.
Het is dan zoals het waarnemen naar natuur in de zin van kijken naar het wezen van
een ding, datgene zien tot wat het maakt wat het is en niet tot iets anders. Hoe ziet een
berkeboom, braamstruik of een kristal eruit, hoe gedraagt de sperwer of de ringslang
zich.( Jouw ogen in gedachten als geen ander)
Physis en natura hangen etymologisch samen en duiden voortbrenging en groei aan.
‘Physis heeft dezelfde wortel als python, het oud-Griekse woord voor plant en heeft
een connotatie van zelfgestuurde groei en de specifieke vorm van de soort die er het
resultaat van is.’ (Harald Patzer, Physis, Grundlegung zu einer Geschichte des Worts)
Evenzo ervaar ik de verscheidenheid van beeldende werken in een bepaald oeuvre.
Waarbij ik voor ziel al snel het woord atmosfeer gebruik. Voor het oefenen van de
waarneming gebruik ik het woord verwijlen en vergelijk het met het waarachtige
luisteren. Luisteren naar de muziek van componisten.
Het luisteren betekent de noten horen en bovenal ze volgen in de tijd. Nergens anders
zijn en de magie van de melodie ondergaan.(ze a.h.w. herscheppen) De veelheid van
noten wordt een eenheid in de melodie. Luisteren en waarnemen verdiepen zich
door oefening. Dat is het vuur van de transformatie, van de Esprit. Zo wordt hier
waarnemen als het zien van de visuele noten, de kleur, de schriftuur, het licht en
donker, kortom de veelheid( atmosfeer en mentaliteit) en de volstrekt individuele
(open en steeds wisselende) heelheid van een beeld.
Zo beschreven is waarneming en ervaring van het onverwachte, het nieuwe, nooit
losgekoppeld van context, van milieu, werelddeel etc. Maar kunstenaars willen met hun
werken steeds uit de categorieën breken. Ze willen met hun subjectieve neiging iets
maken dat niet vergelijkbaar is met enig ander ding. Ze willen dat de kunstwerken de
passie vrijmaken en de rede beïnvloeden, de toeschouwer creatief maakt, zoals Novalis
ooit al schreef: ‘maak niet maar zorg dat gemaakt kan worden’. Of zoals onze J Beuys
het met zijn Vet-hoek ook heeft getoond.
En tegelijk zien we toch ook hoe de visuele taal zich heeft uitgestrekt in de tijd. Juist
bij het werk van Adrian Ghenie kan je die verstrengeling tussen het WAT en het HOE,
tussen ziel en ‘gerichtheid’, het samenvloeien van abstractie en representatie zien. Een
conflict tussen het irrationele en rationele. Hij thematiseert momenten van pijn en
sociaal tumult. (= het WAT ) En de passie van de schilder is altijd verbonden met de
visuele taal van Anderen uit de allesdoordringende geschiedenis (=het HOE) en hoezeer
Ghenie dit actualiseert en ironiseert in een nieuw werk dat gaande is. (iconen en
iconoclasme, contrasten en collage, clair obscur, transparant en impasto) Kunstwerken
brengen kunstwerken voort. Precies zoals de dichter leeft in de taal van haar moeder en
de taal zelf. En zo metamorfoseert het werk zich heel organisch uit al het voorafgaande.
Heel precies en sensitief, vitaal en beheerst.
Het is een laten zien hoe de wereld ons raakt.
Zoals bij het kijken naar Cézanne moeten we wachten, verwijlen tot het beeld tot leven
komt.(d.i. het worden van het beeld) Het beeld is gebonden aan mijn aanwezigheid.
Alsof ik fragmenten van een eerder gezien gezicht langzaam terug herken. Toch blijft
het kijken door een beeldscherm heen om het ‘gelaagde landschap’ van het geschilderde
beeld te zien een beperking alsof we permanent zuurstof te kort hebben.
Zo lijkt de vraag: ‘wat zegt dat over waar ik me dan bevind’, te gaan over een
gewaarworden van de tijd. Waar en hoe hoog de Havik werkelijk is en hoe hij 10x
scherper kan zien, bij ons gaat het niet alleen om de visus in het moment maar om al
het andere wat we al eerder zijn tegengekomen en waarlijk hebben gezien(ervaren)
en bovenal hoe vrij we er ook weer mee kunnen spelen. We bevinden ons altijd in het
‘worden’ wanneer we kijken naar een geschilderd beeld. Het ‘ogenblik van de wereld’
zoals Cézanne het in zijn dagen noemde wordt ons blijvend toegeworpen, zijn berg
Mont Saint Victoire schept en herschept zichzelf zolang we kijken, zolang we het
werkelijke en het imaginaire zien. Het schrijven hier, is een hardop denken, een levend
spreken en de taal wil onschuldig zijn.
Dan denk ik dat dat mogelijk is zolang ik het maar kan verbinden met het oog, met
de waarneming en al wat haar viert en de flexibele geest vrij maakt. Hoe anders is het
visuele theater bij de werken van Kowalski. Hoe ketst hier de fijnzinnige en tegelijk
ironische penseelvoering af op de lachspiegel achtige tragi-komische taferelen. Hoezeer
raakt zijn schilderij THE WALK uit 2020 aan dit schrijven van Jean-Baptiste aan
de andere Jean-Baptiste in een atmosfeer van Dostojevski’s De Dubbelganger. Het
WAT en HOE van zijn werken doen me denken aan de gejaagde expressieve kracht
en onuitputtelijke zelfbespiegelingen van Gombrowicz of de totaal verbluffend
gedetailleerde verhalen van Bruno Schulz. Schrijvers die altijd bij me zijn. Ook
de werken van Ryan Mosley, Aaron van Erp, Ed Templeton, Henk Visch en Bram
Demunter verdienen hier wat mij betreft een vermelding om bijzondere aandacht.
En is het mogelijk om samen bij ‘Finding the Bird’ van de in 1993 in Kortrijk geboren
Vlaamse primitief Demunter even stil te staan en zijn beheerste naïeve orde en de
daar doorheen ook vrije onverwachte dissonanten te zien. Hoe een groep vogels
zich thuis voelen in het wortelstelsel van een omgevallen boom. Hoe de gestalten
als echo’s van voorvaderen in het zand en tussen het gebladerte verschijnen. Hoe
zelfstandig de schaduw van sommige bomen als zwarte silhouetten herinneringen aan
voorhistorische tijden oproept. Hoe een eiland van intieme en exotische momenten
in een dagboekachtige (wordende) voorstelling raakt aan de kleur sensualiteit van
een 17de eeuwse miniatuur uit India. En in het blauw zindert een frisse tijdloze
voorjaarsbries. Misschien is het de melancholieke hang naar een idylle in tijden van
crisis, is het de vraag naar de gemeenschap versus het individu, is het een omgang met
vervreemding, maar het is altijd het spel (de noodzaak) om de pijn te transformeren
in……betovering, zoals het bij de oude Griekse tragedies al werd onthuld. Het beeld
is altijd waar zoals een steen waar is, maar je kan ook zeggen, het beeld is waar als
het een gebeuren is. (Een gebeuren is altijd daar wanneer het iets anders is dan de
status quo volgens Badiou). Nu ja, hoezeer we ook, toegerust met het hoge zintuig, de
oppervlaktes van beelden registreren, er is altijd de nieuwsgierigheid om onder die
oppervlaktes te gluren. Daar wachten ons de elementaire deeltjes of de ver verwijderde
sterren in de hersengolven van de verbeelding. Bevatten de beelden dan domeinen die
voor de zintuigen ontoegankelijk zijn? Zijn de beelden dan ook al schaduwen in de grot
van Plato? Misschien, maar voor mij zijn het toch vooral eerst de oppervlaktes die voor
onze ogen, net als de natuur, groots zijn in hun verscheidenheid. Het beeld is het woord
dat is vlees geworden. We ervaren dat wat ‘verschijnt’ in de betekenis van het woord
PHAINOMENA: ‘wat gezien kan worden’ Dat we daarbij actief worden en associaties
krijgen en mentaal een reis maken door het beeld komt omdat de meeste geschilderde
beelden (zelf door een verlangen naar het ongeziene verleid) ons ook steeds willen
lokken, willen verleiden deel te nemen aan hun gebeuren, hun wording. Kan er bij het
kijken naar beelden überhaupt wel sprake zijn van verstandhouding. De betovering is
constant, perpetual fresh als het goed is.Voorwaarde is de wakker-heid, de quivive, de
esprit, het quicksilver en de herinnering aan waar het allemaal begon.


Negen dagen geleden zag ik een oude berk. De Venus boom volgens Julius, voor wat
dat betekenen kan. Zag ik haar omdat andere berken me al vaker waren opgevallen?.
Kon ik de berk zien als nooit tevoren? Deze berk. Deze schoonheid. De grove verticaal
opengescheurde aardeplekken, schaamstreken, de geschubde schors, de uitgewaaierde
schaduwvlekken door het zilver wit. Het kwetsbare oprijzen. Dunne gele horizontale
streepjes omgeven de onregelmatige donkere vlekken. De boom en het oog. Haar
gelaagde contrast. Hoe kan deze berk zo ontroeren? Door de pas uitgekomen eetbare
blaadjes waait een zachte lentebries. Ze dwarrelen, ze twinkelen. De soepele takken
deinen traag, dan weer wat vlugger. Dit uiterste van aarde en licht. Ik hang aan haar
met mijn oog en zie hoe ze aan de late werken van Titiaan en Bonnard hangt. Ik wil
haar danken. Hoe ze het landschap draagt en hoe vaak wij aan haar zijn voorbijgegaan.
Ik zie je naar hartelust nog gaan in onbekende streken en je verbazen over eieren in
duistere verlaten wouden.


multă dragoste,
Jean-Baptiste