Part of the Unpredictable Sproutings 2021

De dag en haar vroege uur. Vandaag de deur uit, het buiten lokt. Eenmaal beneden op
het strand weten we pas waar we zijn, maar de vraag is of we daar wel kunnen zijn.
De noorderwind heeft onze Noordzee veranderd in een oceaan en de onophoudelijk
aanstormende golven, ze buitelen zo driftig over de aan hun vluchtig bestaan verbonden
voorafgaande. Woest zijn ze en hun onstuimig geraas ademt een nevel van meegesleurde
druppeltjes uit. Het okergroene water huilt. Uit de meest verborgen diepte wordt
bodemzand meegesleurd en een hele kosmos aan schelpen, verpulverd hout en zwaarden.
We stappen parmantig en vlug, de wind stuwt ons voort, we vliegen zowat en het lijkt
alsof de hemel zich van ons verwijdert, dat ze een transparante ballon is die groter en
groter wordt. Cumulus humilis en cumulus congestus beide bouwen hun beelden en
laten mij zingen in het ceruleumblauw.Ik hoor het hier zijn in dat heerlijke buiten,
Mnemosyne is hier ook, ze komt mee met het geraas van de wind. Voor ons uit zien
we over het natte oker van het gladde strand het vervluchtigen van de tijd. Een witte
wervelende nevel van zacht wit duinzand dat zich in wisselend razend tempo voor ons
uit verwijderd in die oneindige toekomst. Nevelingen, lijnen en slierten, wendingen
heen en weer, zich verheffend vlak boven waar wij lopen. Een man komt ons tegemoet,
onzichtbaar zijn voeten, onstoffelijke stappen door die weergaloze korrels tijd, het is
een vrouw. De snelheid van de zandkorrels, een lichtjaar per voetstap, die kosmische
nevel, er fluistert iets door haar heen. Ze spreidt zich voor ons uit,verre voorvaderen
en voormoederen wijzen ons de weg. Hier zijn is daar zijn en omgekeerd en ook
weer niet. We lopen met Nabokov’s eerste woorden uit ‘Geheugen, spreek’: ‘De wieg
schommelt boven een afgrond en het gezond verstand zegt ons dat het bestaan niet
meer is dan een vluchtige kiertje licht tussen twee eeuwigheden van duisternis.’ Maar
hier lopend verliezen we wel dat gezonde verstand, hier weten al de verdwaalde, half
in- en ondergewaaide schelpjes waar zich hun wederhelft bevindt. Hier ontmoeten de
nevelingen van het land die van het water. Hier zingt een oceaan als een visioen door je
heen voorbij de heimwee en het einde, hier stroomt alles met al het wikken en wegen
en brengt het de inzichten die we na de storm kunnen gebruiken. En niet om aan de
werkelijkheid te ontsnappen maar om haar mede te maken. In elkaars voetstappen lopen
we het brede duinpad op. Een intense kuitspieroefening en het slimste is om alleen
de voetstap voor je te zien waarin je toch nog steeds een beetje wegzakt. Om boven te
komen moet het drijfzand overwonnen worden. Is dit dan hetzelfde zand dat zich met
die kosmische snelheid van je verwijderd heeft. En om dan plotseling te bemerken dat
je er al bent en te zien dat de zee veel uitgestrekter is dan je dacht en dat je horizon
zich heeft vernieuwd. En aan de andere kant wegdrijvend in weer een heel andere
geschiedenis, een ander land, de tijdloze heuvels ongerept, met hun heerlijke blonde
vlashalmen in een wit licht. Verleidelijk de glooiende schaduw en hun verborgen plassen.
De duinen bieden weinig beschutting tegen de noordenwind. Onder een gedrongen
bos van Essen staan we een tijd met de ogen gesloten en luisteren naar de stem van de
wind. Ze wordt pas hoorbaar als ze de aarde raakt. Haar donkerbruine klank zwelt
aan en neemt af, laat ons horen wat we op het strand hadden gezien. Haar tijdloze
constante. We hebben alle tijd en luisteren naar iets wat zich buiten ons afspeelt. Het
verre noorden zoekt het zuiden, we mogen haar onmenselijkheid horen dankzij de
Essen, haar voorhistorische waarheid, komend uit een tijd van de eerste afkoeling.
Tussendoor klappert zachtjes trillend hout, het knispert en is in uiterst contrast met het
langgerekte aanzwellen en sluimeren van die vruchtbare stroom. Verderop onder een
oude Den valt ons op hoe verschillend de klank is. Ze is een instrument, een lier van de
wind. Hier is het jachtige geraas veel hoger van toon. Hier klinken de dennenappeltjes
als castagnetten, hun houtklank is zo treffend. De oude geopende spiraal van schubben
heeft allang zijn zaad de onzichtbare wind toevertrouwd, wat we horen is speciaal voor
ons, een ‘message from the unseen’, we kunnen haar horen maar niet vertalen. Weer
thuis en binnen kijk ik naar de aquarel en denk, ouder worden is buiten jezelf geraken,
ik vraag me af wie haar heeft laten verschijnen, daar is alles in de tijd bij elkaar gekomen
om elders weer uit elkaar te gaan.