Part of the Unpredictable Sproutings 2021
Dagen, of beter tussendagen zijn als een fluisterdag.
Windstil waar alles zich terugtrekt en waar paddestoelen het zaad van herinnering,
de sporen van het zien, ploffen in orgastische geest.
Mijn ogen zuchtig in het stil rivieren land.
Ze zien alles dat hen ziet.
Daar op dat kruispunt van die ontmoeting voelde je teer de beweging in je komen.
Het was in dat ogenblik van de wereld waardoor het zien bloeit in een voortdurend
geboren worden.
De ogen wisten dat de dingen hen bekeken.
Zoals vlakbij de overgang van het zijriviertje in die wellustige heldere Dommel. Het
gebied waar ik heimelijk steeds naar toe ging. Die groen geurende vallei voor het
eerst en vele malen opnieuw nooit hetzelfde. Traag en nerveus weefde het water haar
onuitwisbaar patroon. Een ongrijpbare draaiing in een olieachtig vet groen en oker.
Zo laat het zich nergens anders gaan. Lange groene slierten watergras verdwijnen in
haar diepte. Ze deinen kameleontisch en voorgoed de woorden voorbij, maar niet het
oog, dit oog van een andere tijd en plaats. Daar zijn waar nog nooit iemand is geweest.
Poseidon’s belofte. Daar tussen het wuivend riet aan de oever waar het stil is. Ja daar
waar het zijriviertje de Tongelreep met het verwaaide zand van de Wolfsberg in de
Dommel met zijn seizoenen stroomt. Daar behoort het oog niet langer tot het zelf.
En is het ook niet bevangen door de roes van een extase, die vaak in de eindeloze late
namiddag optrad. Want plotseling is er een wakker volgen van dat onbenoembare
zwart in het midden van die onrustig draaiende golfslag. En verder niemand die
het ziet. Dat kolkend zwart, dat andere constante en nooit hetzelfde. Hoe het water
om hem heen wentelt, een zenuw tot leven weeft. Niets blijft achter: onomwonden
vloeiend wonder. Het is er, het is er niet, zoals een stilte is die wordt. Het heeft een
duizelingwekkend en ernstig openbaar geheim, ontembaar als het eigen oog. Terwijl
je het ziet is het alweer elders. Wat onthult het zwart van dat voorbijgaand echo-oog?
Eens en voor altijd verwikkeld ben ik in zijn vluchtigheid. Het geluk van de waterloop:
dat zwart waarin niets wordt weerspiegeld. Die kosmische wervel in zijn voortdurend
verdwijnen. Het opslokken van licht. De slokdarm van de rivier. Is zo de herinnering:
de schijn van het blijven? Is zij zelf soms een draaikolk?