woensdag 7 november 2001

Dank je voor je snelle en verhelderende reaktie. Kunst die met zijn vormen goede manieren in herinnering roept. Kunst met een geweten. En dan ook nog de spanning tussen het algemene en het bijzondere…………..wat was er eerder? ………….
‘Wat wij tonen of doen…….. Dat moet nog maar blijken”……..Iets dat meer wil zijn dan een illusie……ontdaan van alle franje…Iets dat altijd anders is dan zijn…tu me veras vivre aandacht……onbevangenheid………onderscheidingsvermogen……….engagement…..niet als instituut maar als innerlijke stem………en weet…….. sterk als de dood is de liefde
“ liefde is ‘vergangenheitsloos’, ze ontstaat aan het ogenblik dat ze volkomen vervult ”
…………………………………He kitenga,he hokinga whakaaro………………………………
Het zien van een gezicht doet het geheugen ontwaken.
Ook deze veelbetekenende woorden komen precies op tijd. Al vanaf die dag in april, waarop de eerste gewaarwording in die lege lichtmoeë zaal van de National Gallery zich tintelend in mij nestelde, verschijnt het “portret van een man”door Titiaan regelmatig als een bode met een onontkoombaar bericht. Al wat ik heb gevoeld, gedacht en gewild van mijn prilste jeugd af, is hier aanwezig. Het portret duwt tegen de poort van mijn bewustzijn. Ik blijf aan hem denken. En steeds opnieuw als ik naar zijn reproduktie kijk snijdt het beeld zich scherp af van het het beeld dat ik in mijn herinnering heb. Het onafgebroken voortbestaan, van zijn feitelijke bestaan als geschilderde figuur, is bij de eerste blik verdwenen. Ik sta onmiddelijk tegenover een zeker afscheid. Wie is hij? Welke indruk heeft hij van mij? Hij is een vriend die iets weet en wacht op het juiste moment het aan je toe te vertrouwen. Ook voor hem is het een vraag of hij ooit de juiste woorden zal vinden, maar hij heeft iets gezien. Zijn distantie is een uitnodiging om dichterbij te komen. Ik leg mijn hand op zijn schouder en luister.
Alle sporen van het-niet-nu verdwijnen. Ik voel zijn ademhalen zonder schrik.
Ik kijk met mijn taal en mijn cultuur en realiseer me de ontelbare seconden waarin de man zich vrijwillig heeft blootgesteld aan onbekende veroordelende ogen. Offert hij zijn intimiteit? Is de pose een daad van ascese en onthechting? Wat al niet wordt hier op het spel gezet. De melancholische schaduw over de helft van zijn gezicht brengt me op het spoor. Hij is blank. Zonder gedachte, aandachtig luisterend. In die tussenruimte van uiterlijk en innerlijk verwacht hij mijn stem die spreekt van afscheid. Het vochtige mosgroen van de onbepaalde ruimte achter hem, is van een huiveringwekkende stilte, de schaduw van het zijn. Het universele feit van het ‘er is’.
Dan hoor ik het geruis van een warme zeeblauwe zijde van zijn mouw die met de golfslag van zijn witte kraag over het strand van zijn vrouwelijk lichaam strijkt. Het is vroeg in de morgen, ieder moment opnieuw wordt in het vale witte licht zijn blik opnieuw geboren. En al het anonieme zijn is voortaan van hem. Op deze plaats verschijnt in alle eenzaamheid zijn intentie,het ongeduld van zijn verlangen: de ontsnapping uit zijn materie. Een elders zijn. Zijn heden krijgt een tweede kans. Ik sta tegenover hem en wordt me zijn oorspronkelijkheid gewaar. Het gaat hier niet om een ervaring van een ogenblik, waarmee we zijn verschijning terugbrengen tot een klokketijd die goed is voor de zon en de treinen.
Het gaat hier om de zorg de geest niet tot een ding te maken.
Van veel verder dan ik kan denken komt hij nabij. De betekenis van wat ik zie is onherleidbaar tot een beeld. De betekenis komt van verder dan de aanschouwing.
Opnieuw sta ik voor hem en zie verlangen. Hij is niet bezig met wat verloren is , met heimwee. Het is een verlangen dat noch hij noch ik kan vervullen. Het is een weten van een aanwezigheid zonder dat deze ooit zichtbaar is, een ander. Maar wel een die hem zal kunnen laten ontsnappen aan de last van het zijn.