Het werk wordt gekenmerkt door delen die samen een eenheid vormen door hun stilistische en inhoudelijke verschijning.
De delen zijn met elkaar verbonden als zijn het bladzijden uit een verhaal, waarvan we de meeste ingrediënten wel duidelijk kunnen zien maar waarvan de precieze betekenis nog open is.
Op ieder deel zien we een hoeveelheid fragmenten die we ook in andere delen kunnen terug herkennen.
Fragmenten die we als mentale verschijnselen zouden kunnen beschouwen zoals een ontwakende herinnering, een verlangen, een toekomstig gebeuren.
Maar al deze onverwachte fragmenten zijn aanvankelijk nog raadselachtige verschijningen die naarmate de toeschouwer zich op associatieve wijze in de delen verdiept een onverwachte onderlinge samenhang kunnen vertonen.
Het werk is als de allegorie: de allegorie biedt alleen een verwijzing van tekens naar tekens waarin de definitieve eindbetekenis opgeschort wordt.
Het is een gefragmenteerd verhaal, dat zich voortdurend ontwikkelt. Het zg. onaffe en poëtische karakter maakt het werk tot een uitnodiging.
Een uitnodiging aan het denken van de toeschouwer om actief deel te nemen, om creatief door de tijd heen de levende betekenis tegemoet te komen.
Onze associaties zijn aan veranderingen onderhevig en we zullen het nooit in een definitieve betekenis kunnen vastleggen.
Over het ontstaan van het werk kan ik zeggen dat de collage een ideale visuele strategie is om richting te geven aan de heterogeniteit van de menselijke ervaring. Het is een poging “iets” te evoceren wat zich niet direct laat zien. Wat we zien wil het “andere” wel aanwijzen maar tegelijk poogt het het raadsel intact te laten. Kenmerkend voor het creatieve proces is dat het altijd uit is op verwondering. Daarom gaat het er steeds om omstandigheden te creëren waarin het “andere” kan komen. Het nog niet eerder geziene. We zien hoe het ene fragment het andere wenkt. Door diverse topoi uit verschillende domeinen te combineren ontstaat er een beeld dat uitnodigt na te denken over wat aan het denken ontsnapt maar wel invloed uitoefent.
Details uit aquarellen, tekeningen en fotografische fragmenten die onverwacht bij elkaar komen laten het andere naar voren komen. Deze pluralistische vorm en verbrokkelde inhoud wil ook bij benadering een ervaring van het andere voelbaar maken. Een volheid van details en donkere kleuren worden naarmate we op een hogere verdieping komen opener en lichter. Elke verdieping verkrijgt hierdoor zijn eigen kenmerk en stemming. De dynamische veelheid van verschillende momenten wordt door een statische compositie van horizontale en verticale lijnen gedomineerd. Deze afwisseling van rust en beweging komt in alle werken terug maar wordt bijzonder helder en direct zichtbaar in de twee schilderijen in het restaurant.
Het werk wil u uitnodigen om het gangbare patroon van denken te doorbreken en gericht te zijn op de ervaring die je kan hebben op het moment dat je de grenzen van het ik openstelt voor het andere (dan jezelf)
Doordat we nooit kunnen achterhalen wie de figuur is of wat hij (al of niet verschijnend of verdwijnend) nu in deze ongewone visuele context betekent, kunnen we zeggen dat hij een representant is van de andersheid van de ander. Met de andersheid van de ander bedoelen we zijn waardigheid.
Datgene waarvoor we ons in een ontmoeting kunnen openen en onze aandacht schenken. Gerechtigheid bestaat erin te erkennen dat de ander altijd anders is dan datgene wat wij van hem zien. De openbaring van dit andere doet zich vooral voor in het spreken. Vandaar de vele verwijzingen naar de taal in het werk, alsook de vraag van het werk om het onder woorden te brengen. Het werk is opgedragen aan een samenleving die gekenmerkt zou moeten worden door een oneindige gastvrijheid. Elke democratie wordt gekenmerkt door een spanning tussen het universele en het singuliere, tussen gelijkheid en andersheid. We zijn onderweg en leren openstaan voor deze dubbele gebondenheid aan universele gelijkheid en singuliere andersheid. Openstaan betekent hier dat de reëel bestaande democratie voortdurend kritisch ondervraagd moet worden met het oog op en in naam van de komende democratie.
Harmonie is niet een gegeven maar een opgave.
Het is eigen aan de democratie om zichzelf telkens opnieuw te ondervragen en te ontleden.Steeds open staan voor wat nieuw en anders is. Het werk is een spoor.
Het gaat over iets wat zich op zichzelf niet toont. De interpretatie van het spoor is tastend en speculatief. Het is een uitnodiging.
In het midden van de vele fragmenten verschijnt vluchtig de alleenstaande figuur, de enkeling, de ander. In het hier en nu van dit werk betekend dat een staan op de grens, een soort snijpunt van nog-niet zijn en reeds-zijn. Een voortdurend worden. Een nog niet definitief zijn.
Hij verschijnt in de vluchtigheid van het hier en nu. In het heden, dat niet veroorzaakt wordt door iets anders, maar dat spontaan begint. In dit spontane uit zichzelf-beginnen ligt een moment van vrijheid besloten. De primaire vrijheid om te beginnen. Het is de vrijheid waardoor elk begin een nieuw begin is. Dit herinnert ons aan de mogelijkheid die het heden biedt tot zelfvernieuwing . Ieder moment opnieuw kunnen we afstand nemen van de anonieme krachten van de geschiedenis, zodat deze niet over ons heerst. Het is deze afstand die onze innerlijkheid bepaald. Deze primaire vrijheid om te kunnen beginnen geeft ons de tijd; van het is nog niet voorbij en er is nog wat van te maken.Het werk is een poging om het radicaal andere ter sprake te brengen. Kleur en ritme tonen een vibrerende dynamiek (het vitale van het visuele) en raakt daarmee aan het gevoel van het onzegbare. Zo kunnen we een ervaring hebben aan een complex netwerk van verbindingen zonder definitieve betekenis.
De wijze waarop we de dingen aan elkaar koppelen en met elkaar verbinden is bij niemand gelijk. Zo staat de figuur, de enkeling, in een wereld die zich niet laat grijpen in een begrip. Hij staat daar en wacht en is altijd onderweg. Het is een oneindig uitstellen van het vaste, het totale.
Hij onttrekt zich aan precieze duiding en is daardoor steeds een vraag.
Wij zien in de werken hier en daar terugkerende fragmenten zoals het oor dat op het onvoorwaardelijk openstaan duidt dat gelegen is in het luisteren.
Het luisteren staat centraal in iedere ontmoeting en kan van hieruit ook als een beginsel van de ethische reflectie worden gezien.
Door het luisteren kunnen we op het spoor van de ander komen.
Zoals in de poëzie die door de algemene regels van de taal heen breekt en ons het spoor van het unieke toont.
Het gaat hier om de erkenning van de ander àls anders (mijn oordeel over hem moet permanent opgeschort worden), maar ook om het wankele evenwicht tussen dit anders-zijn en een zekere toe-eigening hiervan.
Het gaat om het tegenwoordig stellen van onze generositeit.
Regels en procedures zijn nodig, maar ethiek is altijd meer dan het volgen van een regel. Wat volstrekt anders en singulier is, onttrekt zich aan elk begrip — en juist daarin ligt het appèl; men moet onderkennen wat zich niet laat kennen en rekening houden met wat zich niet laat berekenen.
Maart 2004